INHOUD |
1In de zesde strofe voltrekt zich inhoudelijk een omslag: de tocht verloopt niet zoals verwacht, en wordt moeizamer en moeizamer terwijl het doel niet dichterbij komt. Weg de jubel.
2Het steeds verwijst op ironische manier terug naar het ‘herhaalde niet-noemen’ (8): het ver- sluierende hiervan wreekt zich nu, vooral als men bedenkt dat het teken blijft (ont)wijken. Ironisch is ook dat de groep op weg is naar een teken en niet naar dat wat het teken representeert: de tocht is zonder uitzicht.
3Wat is het teken? De zon? De maan? Een planeet? Een ster? Een sterrenbeeld? Bezit het vage vormen als die van ijsbloemen? Is het een hallucinerend visioen van licht, kleur, geluid of van de roos als symbool van spiritueel leven, geluk en liefde? Niemand zal het ooit zeker weten, het blijft het geheim van de bijen. 4De verre, koude tocht voert omhooga naar het licht en maakt de bijen steeds transparanter totdat zij zelfs hun lichaam verliezen: zij zijn geheel vergeestelijkt, worden meegevoerd en ver-dwijnen als lichtpuntjes (‘glinsteringen). Zijn zij sneeuwvlokjes geworden? IJsbloemen, ijskristallen? Sterren? In ieder geval zijn zij tot rust gekomen: aan het zwerven is een einde gekomen, de vervoering is voorbij.b
5De bijen verdwenen, maar waar naar toe? Bereikten zij toch hun doel of gingen zij op in het niets? De toon van deze strofe doet het ergste vrezen. |
NOTEN a De tocht omhoog is een belangrijk mythisch gegeven: de dood wordt beschouwd als’het bestijgen (van een berg), men komt in de anderewereid door-vaak in extase-langs ladderof regenboog omhoog te gaan. Binnen defilosofie van Plato: deerotische lad-der (- Exc.X1.1.21.4).
b vergelijk de visie van Sartre in La Nausée (- KCF.3.4.3.3n).
c Het lichaam een kerker, waarin de ziel gevangen zit.